27 oktober 2022 Duaal leren

Versterk het duaal leren: Stop de verschoolsing van het werkplekleren!​

Een woord van de directie.

Is het duale glas halfleeg of halfvol?

De Tijd en Het Nieuwsblad besteedden op 20 oktober 2022 aandacht aan het duaal leren. Het Nieuwsblad titelt ‘Duaal leren zit in de lift: 2.800 leerlingen leren op werkvloer en in klas’, terwijl De Tijd het artikel het hoofding meegeeft: ‘Duaal leren lost hoge verwachtingen niet in’. De vraag die beide titels oproept, is niet of het duale glas halfleeg dan wel halfvol is. De juiste vraag is hoe het komt dat eenzelfde werkelijkheid zo verschillend gepercipieerd wordt. En dit heeft te maken met de nefaste gevolgen van de verschoolsing van het werkplekleren. Hier wil ik verder op ingaan.

 Een korte en intensieve aanloop van een ‘nieuwe’ onderwijsvorm

In 2014 werd het duaal leren in Vlaanderen op de kaart gezet. Met het duaal leren wordt een leer- en opleidingstraject bedoeld waarbij het aanleren van competenties evenwichtig verdeeld is over een werkplek en een school, een Syntra-centrum of een Centrum voor Deeltijds Onderwijs.

De ambitie was om in Vlaanderen een stelsel van leren en werken te creëren dat niet alleen een volwaardige kwalificerende leerweg zou zijn, maar als een nuttig instrument zou ingezet worden in de strijd tegen de ongekwalificeerde uitstroom en jeugdwerkloosheid. Het was vooral voor deze maatschappelijk belangrijke doelstellingen dat het duaal leren geïmplementeerd werd.

 De verschoolsing van het werkplekleren: een risico

Ik wil in deze bijdrage vooral wijzen op een risico waarvoor we in 2019 al waarschuwden en dat aan de basis ligt van de op het eerste zicht contradictorische titels in beide bronnen: de verschoolsing van het werkplekleren.

Met de verschoolsing van het werkplekleren bedoelen we dat de Vlaamse overheid onderwijskaders toepast op het werkplekleren. Onderwijskundige principes, handelingen, opvattingen, opvolgingsmechanismen, … die relevant zijn in een onderwijscontext, bieden niet automatisch een meerwaarde in een andere context. Een bedrijfscontext is ingrijpend verschillend van een onderwijscontext. Wat in de ene leeromgeving werkt, werkt zeker niet altijd (bevorderend) in een andere leeromgeving; meer nog, soms hypothekeert een goede praktijk uit de ene context de kansen op een goede praktijk uit een andere context. En dat is met de verschoolsing van het werkplekleren het geval.

We behandelen hier alvast drie grote verschilpunten tussen een schoolse leeromgeving en een werkplekleeromgeving. Ze maken dat een onderlinge transfer van methodieken niet zomaar opportuun is.

Werkplekvoorspellingen zijn moeilijk

Een eerste verschilpunt is dat in reële en authentieke arbeidssituaties het bedrijfseconomische en -organisatorische aspecten zijn die de werkvloer sturen. De werkplekactiviteiten volgen het orderboekje en de hierbij opgezette werkplanning. Werkplekactiviteiten met een hoog leerpotentieel zullen zich niet altijd op een tijdstip of een vorm aandienen zoals ze zich vanuit een onderwijsvisie best zouden aandienen. Het heeft dan ook weinig zin om duale authentieke werkplekactiviteiten te proberen inroosteren en te sturen in dwingende jaarkalenders die vanuit het onderwijs opgelegd worden. Dit leidt soms tot fricties tussen beide leeromgevingen, met veelal als gevolg onverwachte en extra inspanningen voor het leerbedrijf.  

Authentieke werkplekopdrachten zijn wat ze zijn

Een tweede verschilpunt is dat in een onderwijscontext alle componenten van het didactisch proces vooraf gepland en naar vorm en inhoud ingevuld worden. Hierdoor kan de onderwijsleersituatie maximaal afgestemd worden op de beginsituatie van de klasgroep van dat moment. Deze didactische orkestratie van de werkplekhandelingen is op de werkvloer niet mogelijk. Omwille van de economische context en de productieschema’s is er in het leerbedrijf doorgaans geen tijd om deze authentieke werkplekopdrachten ten behoeve van het leerproces aan te passen (bijv. in onderdelen te splitsen en apart te trainen zoals in een schoolse context wel gebeurt).

Het terugkerend karakter is een surplus

Een derde verschilpunt heeft te maken met het repetitief karakter van de werkplekactiviteiten. De beroepshandelingen die in het bedrijf plaats hebben, komen dan ook regelmatig terug aan bod. Dit herhalend karakter brengt met zich mee dat een competentie niet van de eerste gelegenheid moet verworven zijn, maar daarentegen wel leidt tot een bredere en diepere verworvenheid: een van de meerwaarden van het werkplekleren. Dit vraagt natuurlijk een zekere tijdspanne, wat een strikte inroostering sterk bemoeilijkt en niet direct tegemoet komt aan de aanvinkcultuur die omwille van het verantwoordingsperspectief hoogtij viert in de scholen.

 Met het oog op het valoriseren van het werkplekleren in een duaal traject moet het onderwijs deze verschillen respecteren. Een eerste aanbeveling is dan ook een rem te zetten op praktijken die in een onderwijscontext ongetwijfeld hun verdienste hebben, maar die niet rijmen met de dynamiek van het werkplekleren in een bedrijf. We wijzen op de hoge verwachtingen inzake inroostering (welke competenties op welke momenten van het schooljaar aan bod zullen komen), een berg aan administratieve verplichtingen gebaseerd op de filosofie ‘wat niet op papier staat, bestaat niet’, enzomeer. Wat geen directe band heeft met de begeleiding van het werkplekleren, hoort niet thuis bij de mentoren of op de werkplek. Om hun onderwijskundige bijdrage in het duaal leren te versterken, hebben zij o.m. nood aan vertrouwen en aan meer ontzorging bij alles wat niet direct een band heeft met het werkplekleren, maar er wel bij komt kijken om als leerbedrijf te fungeren.

2.800 leerlingen: niet het gehele verhaal

De beide artikelen beschrijven eenzelfde realiteit vanuit een totaal ander gezichtspunt. Ruim 7 jaar na de eerste pilootprojecten in het secundair onderwijs volgen er momenteel 2.800 leerlingen een duale opleiding. Dit is niet niks! In het Syntra-netwerk merken we trouwens als ervaren aanbieder van opleidingstrajecten gebaseerd op het werkplekleren opnieuw een stijging van het aantal duale cursisten: momenteel 885 leerlingen in de duale opleidingen, en – nog steeds – 531 leerlingen in opleidingen Leren & Werken. En bovenop de 2.800 leerlingen in het secundair onderwijs dienen de cijfers van de graduaten er nog bijgeteld te worden (waar minimaal 1/3de van de opleidingstijd uit werkplekleren bestaat), en tenslotte ook nog de aantallen duale cursisten in het volwassenenonderwijs.

Aanbevelingen

Het is duidelijk: het duaal leren leeft en is voor vele profielen een ideale leerweg. Dit neemt niet weg dat er dringend een analyse moet gebeuren van de instroom-, doorstroom- en tewerkstellingscijfers. Halfvol of halfleeg doet niet ter zake, maar wel de vraag op welke manier deze cijfers nog kunnen versterken. Gezien de ongekwalificeerde uitstroom in het traditionele onderwijs zijn ongetwijfeld nog meer leerders bij een duale leerweg gebaat. Aan de overheid het advies om de verschoolsing van het werkplekleren tegen te gaan.

  • Betrek de KMO als volwaardige partner en respecteer tenvolle de contextuele verschillen.

  • Evalueer op welke manier de KMO kan ontzorgd worden.

  • Ontwikkel een aangepast beleidskader, gebaseerd op vertrouwen in de professionaliteit en de intenties van de werkvloer.

  • Zorg voor deregulering en meer professionele en pedagogische autonomie voor de leerbedrijven.

Dit zal een hefboom zijn voor een echte co-creatie. Enkel hierdoor zullen beide leeromgevingen elkaar versterken en tot de behoogde verhoogde instroom leiden.  

De attractiviteit van het duaal leren als een volwaardige kwalificerende leerweg wordt hiermee versterkt. En dat is goed, want de maatschappelijke voordelen ervan zijn groot.

Bert Van Cauteren

Directeur HR & Organisatieontwikkeling Syntra Midden-Vlaanderen

Deel dit artikel
Terug naar het overzicht